Effectief taalgebruik

Hieronder een paar tips die je kunt gebruiken om duidelijk over te komen:

Ik-Je Taal
Gebruik ik-taal  in plaats van je-taal. Ik-taal maakt duidelijk  waar JIJ voor staat, je-taal is meestal niet helder.
Bijvoorbeeld: ‘Je doet zoiets niet’, komt anders over dan ‘ik doe zoiets niet’.

Neutrale- en belevingswoorden
Sommige woorden zijn neutraal, zoals ’tafel’, anderen roepen direct verschillende betekenissen op, bijvoorbeeld ‘baas’. Vraag door bij woorden die gevoelens en/of oordelen uitdrukken. Zo kom je erachter wat de verteller precies bedoelt en welk beeld hij in zijn hoofd heeft.

Moeten-Willen
Gebruik ‘willen’ in plaatse van ‘moeten’. Het woord ‘moeten’ roept nogal eens weerstand op, terwijl bij ‘willen’ er een keuze is.
Bijvoorbeeld: ‘Je moet op tijd komen’, voelt anders dan ‘Ik wil dat je op tijd komt.’

Een feit of een mening
Een feit is objectief vast te stellen en een mening is subjectief. Gebruik ‘Ik vind het mooi’ als je jouw mening geeft. Als je zegt ‘Het is mooi’, breng je het als een feit en dat kan weerstand oproepen.

Specifiek- en a-specifiek taal
Specifieke taal:
Nu, om acht uur ’s avonds, hier (wijzen), daar (wijzen!), ik, jij, naam noemen, alle personen tussen 10 en 12…
Voordeel: duidelijk. Nadeel: biedt geen ruimte.
Gebruik specifieke taal in noodsituaties, als het concreet moet zijn.

A-specifieke taal:
Vanmiddag, even, straks, in de loop van, zo spoedig mogelijk, met spoed, altijd, daarginds, ergens, overal, men, ze, iedereen, bepaalde.
Voordeel: geeft zender ruimte. Nadeel: er kunnen misverstanden ontstaan.
Gebruik a-specifieke taal in onzekere en politieke situaties en in social talk.